Getuigenis - voornemen
“Eigenlijk heb ik maar eén voornemen. Mijn liefde meer tonen, liefde als basisbeleving koesteren. Er mag een sluier van mijn diepste diepten, de aangeleerde bescherming mag vertederen. In gevoeligheid ben ik geneigd afgeleid te raken van een liefdevol gevoel. Binnenin, buitenom, er zijn altijd wel verstoringen gaande. Mensen kijken weg waar ze eigenlijk behoefte hebben aan een wederkerige, langer aanhoudende blik. Hun intonatie verraadt irritatie, kleine stuipjes stilletjes opgekropte boosheid overschaduwen een gedeeld lot. Wat een interactie is, wordt afgedaan als individueel kwaad. Eerlijkheid is soms zo ver te zoeken dat alleen ongeloof geloofwaardig lijkt. Medemensen ondergaan grove ellende, waanzinnig geweld, verscheurende verlatenheid. Er zijn continu stromen prikkels gaande om met recht voluit verdrietig te zijn. Maar op den duur wordt dit een type verdriet dat de magische kwaliteit van doorleefd verdriet verliest. Doorleefd verdriet, waar je de tijd voor neemt en vooral de ruimte aan schenkt, verbind je weer met jezelf en opent de handuitreiking naar de ander. In de mogelijke overspoeling van afleidende pijnprikkels ontstaat er op den duur een opstoppend verdriet. Er komt niets meer naar buíten. Ik ken dat, dan leef ik binnen de muren van mijn eigen, verschrokken vel. Vereenzaamd, onbewust verdrietig. Terwijl de liefde juist op de zenuwrijke contactgrens met de ander floreert. Mijn voornemen is om me minder te laten afleiden door de toestroom aan mogelijke pijnprikkels. Want als ik kijk, écht kijk, met mijn diepere gevoel kijk, wat altijd in vertraging gebeurt, dan zijn er ook zoveel mooie momenten te ontraadselen uit het alledaagse en het levensgrote. Ik zie hoe mensen elkaar beminnen, hoe andere dieren ongekende wijsheden kennen en in een wereld leven die toch altijd verwondering oproept. Ik voel en zie wie we groots zijn alleen omdat we nietig onderdeel uitmaken van een adembenemend, omvattend geheel. Zo bekeken ademen abstracties. Ik wil stem geven aan die kleine en grote liefdesvondsten. Mezelf daarin ook laten zien. Want wáar is waár, dat is wie ik voel te zijn, als ik mezelf toesta vol te voelen en onzekerheid voorbij de grenzen van mijn ego erken. Een ‘hoe’, een kwaliteit van ervaren, zoals we dat allemaal zijn, precies omdat we zo innemend kwetsbaar verbonden zijn met elkaar, eén deinend zenuwstelsel dat we planeet aarde noemen. Het maakt me niet meer uit dat deze levenshouding zowaar een bundeltje tegelwijsheden is. Het gaat namelijk niet om de woorden, maar om de praktijk. Niet om de dringende daden, want soms is niets doen even liefdevol, maar om de actieve houding, de kwaliteit waarmee verbinding wordt gemaakt. Als ik mijn ogen dicht doe, gevoelsmatig in de donkerte tuimel en uit ervaring wederom weet dat ik altijd op gevoel land, is dit besef heel dichtbij. Mijn voornemen is een zijnswezen. Het maakt niet uit welk jaargetal daaraan kleeft, het gaat erom dat het leven nú is en daarmee onherroepelijk eindig en waardig in eén. Het gaat om een ontvankelijkheid die het waard is op elk moment fris en zinderend, levenswillend en daarbinnen ook intens rustig, geleefd te worden. Zo zijn we geboren, is het niet?”