Durf ik dier te zijn?

“Many of the things we most value – our relationships, the romantic sensations of attraction and love, pregnancy and childbirth, the pleasures of springtime, of eating a meal – are physical, largely unconscious and demonstrably animal. The things we most want to avoid – suffering, humiliation, loneliness, pain, disease, death – are born of animal instinct and the shared needs of an organism. Which is the truest part of human experience, the animal, bodily feelings or the mental flickers of a willful, storytelling intelligence? The trouble for us is that none of it quite makes sense. In our layered experience of the world, it’s possible to believe we have left behind the blunt realities of being animal. Nothing could be farther from the truth. Human life may be a blend of biology and dreams, but these dreams are still animal dreams. They are not separate to the bodies from which they arise. It’s nonsense that our gifts have made us something that isn’t animal (Melanie Challenger).”

Wat maakt een mens tot mens? In onze antwoorden op deze vraag pretenderen we al gauw de uitzonderlijkheid van het menszijn te herkennen, te mogen benadrukken. Onze creativiteit, enorme samenwerkingsmogelijkheden, technologische kunde en talige vermogens. Als we wat dieper doorvragen waar deze uitzonderlijke vermogen toe dienen, komen we achter een aantal behoeften van de mens die ons er al stilletjes aan herinneren dat we zoogdieren zijn, uit zestig procent water bestaan, kwetsbaar als andere wezens zijn en voor alles dat we creëren energie extraheren uit onze natuurlijke leefomgeving. Laat staan wanneer we ons afvragen hóe creatief natuur in brede zin eigenlijk is - de mens blijkt daar slechts eén voorbeeld van.

In How to be animal houdt Melanie Challenger ons mensen een ecologische spiegel voor. Of, misschien is het wel een egoloze spiegel. Met besef van de klimaatcrisis en de rampzalige impact van menselijk handelen op wereldlijk welzijn wordt de roep sterker om onszelf ín de natuur te situeren. We dienen niet meer alleen met onze wil over de grillen van de natuur te domineren, haar seizoenen, haar aarde, haar lucht en water tot vermenigvuldigbare energie voor ons voortleven te dwingen, we dienen vooral haar noden te leren verstaan. Naar haar vanzelfsprekende wetgeving te leven, haar ritme en tempo te accepteren. Onderliggend is er de existentiële vrees dat we voorgoed vervreemd zijn van natuur. Om ecologische intelligentie te ontwikkelen dienen we onze evolutionaire biografie bewuster te belichamen. Om, onder andere, met de wijsheid van en over dit lichaam, de levensvorm die we zijn te midden van talrijke andere vormen, ook de intrinsieke verbinding met natuur te ervaren en ethisch via onze keuzes te bekennen. Ik ben er nog niet steevast uit waarom dit belangrijk is en wat dit concreet betekent. Het voelt instinctief waar, een bewustwordingsproces is gaande. Ik wil de ideeën kritisch bevragen en gun mezelf nog wat extra bladzijden uit het boek van Challenger, nog wat weken extra typerend menszijn, veilig achter mijn leesbril. De indruk dat ik mezelf een opdracht geef (wees toch eens een wijs dier!) om een zonde te voorkomen, vooral mijn eigen hachje te beschermen, roept weerstand op. Maar ik laat mijn gedachten er niet door stollen en mijn emoties er niet door bevriezen.

Ik denk nog even aan dierzijn. En aan Gregory Bateson: “The major problems in the world are the result of the difference between how nature works and the way people think.”

Wat betekent het eigenlijk om een dier te zijn? Dit dier. Hoe zijn wij dier? Ik heb geen antwoord paraat. Beelden buitelen. Ik denk aan hoe ik ’s ochtends graag uitgebreid geeuw, rek en strek. Of de speelse neiging tot een soortement van grommen richting mijn partner. Ik denk aan de poezelige voetjes van onze 15 maanden oude dochter en hoe vaak ik daar frivool in bijt. Ik herinner me hoe mijn percepties beïnvloed worden door de hoeveelheid voorradige energie in mijn lichaam. Hoe mijn perceptie van fysieke en psychologische uitdagingen ánders kleurt zodra ik als zoogdier voldoende gesteund wordt door dierbaren en de wereld er meteen veel toegankelijker uitziet. Hoe mijn behoeften mijn percepties kleuren. Dat de fysieke mogelijkheden van mijn lichaam, de vorm en neurofysiologische staat daarvan, mijn begrip van en blik op ‘de’ wereld mede beïnvloeden. Dat mijn lichaam een relatie met de wereld ís, meer nog dan een losse entiteit. Dat het brein ook maar een idee is. En dat mijn hoofd aan de bovenkant zit en er daarom een ‘bovenkant’ is en ik daarom naar beneden kijk alsof het daar ook ‘minder waar’ is, minder ‘hoog’ en minder betekenisvol. Als ik op m’n kop ga staan, begrijp ik dan beter wat het betekent om dier te zijn?

Ook denk ik aan verlies. Aan dit lichaam dat zichtbaar ouder wordt. Aan voorbijgegane levensjaren, de immer voortgaande overtuiging nú altijd te leven. En aan oerwoede. Een leeuwinnenschreeuw wanneer verlating dreigt, mijn ledematen die quasi vanzelf uithalen wanneer ik venijn geraakt wordt en evengoed de tedere strelen over de wangen van mijn lief. Liefkozende snufjes boven het kopje van onze dochter. De fijnste geur. Ik denk aan de nacht en hoe we ons malend hoofd op een kussen te rusten leggen, vertrouwend in het zelfgenererend vermogen van de psyche.

Ik denk aan de ochtend en ons opstaaninstinct.

Onvermijdelijk denk ik aan verval. Dat alles verandert (tenminste relatief ten opzichte van hoe het was, wat er is) en dat deze eeuwige beweging ook een verzegeling is van ons dierzijn. Omdat we met alles in verbinding staan, we gaan in alles over en alles gaat in ons over. We staan niet los van de natuur, mijn levensaders wortelen zich eeuwen voor mijn geboorte en hebben de vorm van een boomwortel. Ieder organisme prijkt bovendien op eigen wijze dankzij een wonderlijk aanpassingsvermogen. Ik denk aan David Attenborough en welke voice-over hij bij mijn leven zou geven.

Ik weet nog niet echt wat het betekent mens te zijn. Het is zeker dat ik de biologie ervan wil betrekken bij enig gesetteld antwoord. En dan kom ik onvermijdelijk uit bij dierzijn. Een wonderlijk besef, maar ook een besef vol rouw en gewetenswroeging. Wat een leed wordt bewust wanneer ik een innerlijk verbond met dierzijn aanneem. De nabijheid bij ‘alle andere natuur’ is niet per se gemakkelijk te aanvaarden. Toch is er een wilde ‘revival’ in mezelf. De belofte op bewegingsvrijheid, ook al kost dat al mijn illusies van grenzeloos welzijn en dwingende maakbaarheid.

Durf ik dier te zijn? Durf ik toe te geven aan de onvoorspelbaarheid van het complexe leven, aan de wreedheid en afhankelijke innigheid? Aan hoe mijn bestaan onderhevig is aan invloeden die mijn directe handelingsbekwaamheid te boven gaan? Durf ik te zien dat het in de samenwerking tussen omgeving en organisme is dat emergente kwaliteiten als hoop, perspectief en zingeving, door de mens hoog geëerde waarden, überhaupt mogelijk zijn? Durf ik werkelijk mijn in steen gebeitelde gehechtheid aan dit ménsenleven los te laten?

“What is different for our generation is that we now know something that would have been blasphemous until very recently in human history. We know not only that the Earth is not the centre of the universe but that we are not the center of life. Instead, we are an animal that finds itself being aware of being an animal bound into the dark tissues of time and energy. The human species is an integrated part of the life on our plant, not an exceptional creation by itself (Melanie Challenger).”

Previous
Previous

Wat is zelfbewustzijn?