Getuigenis - vormloos verdriet
“Het pijnlichaam balde samen in mijn keelgebied. De druk was immens, te veel voor het kleine kind dat daar verscholen lag. “Laat het maar komen”, fluisterde een medelievend medemens.
En er waren tranen. Zilte tranen. Lang verwrongen tranen. Tranen die waren opgesloten in een stilte die eerder niemand toevertrouwd was. Tranen die onuitgesproken woorden, een dichtgeknepen mond, een weggedraaid gezicht, een ingehouden knuffel en zelfbeschadiging omvatten. Tranen die de vermeende, verharde volwassene deden oplossen tot het kind dat het eigenlijk altijd nog was.
Tranen die konden zingen. Ze zongen over een beloofd nieuw leven, over een vergaan leven, over een ontheemde jeugd en het ongekend diepe verlangen gewoon te mogen spelen als een kind. Er waren tranen die het daglicht van andermans bewustzijn nooit getroffen hadden en die nu in de zachte handen van een heelmeester vielen. De zo sensitieve ander die mijn eigen ziel diens regie van verlichting teruggaf. Tranen rolden en ik ontrolde, tot de hele mens die ik daar was, de dappere mens die het nog altijd verscholen verdriet liet zien. Uitgelopen mascara sierde het gewin van de authenticiteit over het aangeleerde ik-doe-het-zelf-masker.
En er was moeheid. Veel moeheid. Maar geen zware moeheid. Gewoon, de behoefte aan rust en overgave. Er was zojuist iets begraven, er kwam zojuist iets tot leven. Tranen en tuiten getuigden van de transformatiekracht die sensitieve aanwezigheid heet. De realiteit zien zoals ze is, zoals ze is geweest, de tranen die dit bevestigen en de tuiten die herwonnen beleefgebied bevruchten met ontschoten levenskracht. De psyche kent haar eigen, natuurlijke, nu geëerde natuurwetten.
Zilte tranen proefden zoet. Zo zoet. Zo waar. Nu, voelde ik, is het niet meer nodig altijd maar alert te zijn. Nu, voelde ik, ben ik deel van een omarmend geheel, ben ik de dansende materie die al dansend meer en meer vormloos voelt.
Ik droogde mijn gezicht, liet mijn knieën het verlichte gewicht van mijn romp zachtjes opvangen en knielde neer voor een vrijgevochten doch zachtzinnig brandend kaarsje. Het leven mocht helemaal door me heen stromen. Zo is het echt, zei ik middels een zoemende zucht, met mijn adem stem gevend aan het gevoel dieper te durven leven."