Ontmoetingen met oneindigheid
“It seemed to be a necessary ritual that he should prepare himself for sleep by meditating under the solemnity of the night sky... a mysterious transaction between the infinity of the soul and the infinity of the universe.”
Victor Hugo
Favoriete herinneringen uit mijn jeugd zijn de nachten die ik op ons terras doorbracht. Onder de fameuze sterren. Ik herinner me éen keer waarop ik meegevoerd werd door de weidsheid en de diepste donkerte van de sterrenhemel. Misschien was ik 11 of 12. Mijn lichaam werd in die tijd levendiger en levendiger, ik absorbeerde de beleving daar op het terras. Het was een spiritueel intense ervaring. Ontroering kreeg de boventoon in een onmeetbare innerlijke stilte, die mij ook kortdurend, maar heftig angst inboezemde. Ik weet nog dat ik er woorden aan wilde geven, de ervaring wilde delen met vriendinnen, met mijn zussen, maar dat ik geen idee had hóe.
De indruk van de ervaring heeft altijd met me mee gereisd, bewust of onbewust. De expansie van mijn abstract denkvermogen, de verlevendigende intimiteit van mijn ontwikkelende lichaam en de relaties in mijn leven en de oneindigheid van het universum vielen samen.
Bijna twee jaar geleden wenkte een dierbaar medemens, of ik mee naar buiten ging, de sterren aanschouwen. Ik stond op het punt om bewust te worden van een stroom aan uitdijende liefde, we stonden aan het begin van een existentiële reis waarvan het einde ongemakkelijk ópen was en in deze hoedanigheid keken we tegelijkertijd naar een hemel waarvan we de uiterste contouren nooit zouden waarnemen.
Even keek ik opzij, keken we echt naar hetzelfde? Ik wist wederom niets te zeggen, voelde mijn bekkenbodem.
De indruk van de ervaring bleef. Hier werd alles gezegd dat gezegd moest worden en het maakte niet uit aan wie of wat het gericht zou zijn.
Een jaar geleden ongeveer, tijdens deze intensieve existentiële zoektocht, sliep ik wederom op een terras. Ik vond het initieel heerlijk om daar te liggen, voelde me vertrouwd nietig en tegelijkertijd omarmd door alles om me heen. Geen bed fijner dan deze openheid op een comfortabel ondoordringbaar voelend beton.
We lagen te keten daar op het terras, een door de open hemel gestimuleerde Monty Python achtige humor werd vervolgens vanzelfsprekend deel van een openhartig gesprek over seksuele intimiteit. Maar toen gedurfde vragen aan mij gericht werden, voelde de nietigheid steeds ongemakkelijker en de weidsheid om me heen bedreigend groot. Ik wist niets te zeggen, bemerkte ook een sterke grens. Even voelde het alsof ik faalde.
De indruk van de ervaring bleef. Het was alsof woorden sowieso te kort zouden schieten als antwoord op de vragen over intimiteit. Later berustte ik in het gevoel dat dat klopt, dat waar het over ging in dat gesprek voor mij geen resonantie in woorden kon vinden. Waar was mijn kosmische lach?
Telkens was hier een ontmoeting met oneindigheid. In de weidsheid, in de liefde, in betekenisgeving. Momenten waarop ik mezelf niet meer aan het aanschouwen was, waarop ‘zelf’ verdween in een onbenoembare uitdijende uitgestrektheid. Iets waar ik met geen wil of wet woordelijke noch zintuiglijke ordening in kon vinden.
Afgelopen jaar, een jaar waarin gevoelsmatig verlies van liefde – nee: rouw als uiting van liefde – door mij heen bewoog, was er ook zo’n indrukwekkende ontmoeting met oneindigheid. In een intens spirituele ervaring was er een bewustwording waar ik nog niet klaar voor was om dit met een zekere rust en aarding te verweven met mijn ‘gewone’, nietige zijn. Mijn denken en voelen werden ongebruikelijk opgeschud. Wat betekent leven vanuit dit ongeankerde, in essentie perspectiefloze perspectief?
Een onbegrijpelijke ervaring. Leven is.
Misschien vind ik er nooit de precieze woorden voor. Misschien is er kunst, geloof en schoonheid in de wetenschappen om er een communiceerbare glimp van te ervaren. Wat mij gerust stelt, is te weten dat oneindigheid toont dat er alleen een beginnersgeest is. In elk proces, zo ook de liefde, die viering van intimiteit.
Misschien is stilte de verteller. Grinnik.
“If the doors of perception were cleansed everything would appear to man as it is, infinite.”
William Blake