Onszelf: zelfbedding

Al op jonge leeftijd kan zelfafwijzing een gewoonte worden. Zelfafwijzing is een vorm van innerlijke, vaak ook verinnerlijkte onderdrukking. We onderdrukken aspecten van onze manieren van menszijn uit angst voor sociale uitstoting. We geven dan vaak iets van onszelf op, of leren het streng te veroordelen, om deel van de groep uit te blijven maken.

De zorg van de groep is voor een jong kind van levensbelang. De kwetsbaarheid van het kind wordt omringd door machtsstructuren die tegelijkertijd ook de bedding voor het opgroeien zijn: gewoontes, normen, conditioneringen. Een kind kan al vroeg schaamte beleven. De vraag is of de bedding biedende groep het kind (dan) uitnodigt tot het experimenten met haar manieren van menszijn opdat de schaamte niet ontwikkeld tot minderwaardigheid en het geweten niet ingekleed wordt door de belangen (en de ideologie) van (ge)machtigden in de groep. Zijn de gewoontes een uitnodiging tot vrije verbinding?

Zelfafwijzing kan ook geconceptualiseerd worden als deel van een rijpend geweten waarmee bepaalde impulsen worden afgeremd. Negatie van uitgeleefde agressie zouden we wellicht als lovenswaardig beschrijven. Of als emotioneel volwassen.

Dit (impliciet) loven en cultiveren van deze vorm van zelfafwijzing, een vorm van inhibitie (remming), is een precair gebied waarin bewustzijn van verregaande culturele conditioneringen nodig is om vrijheid van individualiteit in verbinding te borgen.

Onze culturen gaan onze geboorte vooraf en voorbij in het aanleren van ideeën, rituelen en gewoontes waaruit het geconstrueerde onderscheid tussen goed en kwaad blijkt. Deze ideeën kunnen ons doen, denken, voelen en creëren beperken en ze houden bestaande machtsstructuren vaak ook in stand.

We leren al vroeg aan dat het uitleven van agressie niet oké is, maar we lijven de energie mogelijk niet in. Zo kan dit een vorm van zelfafwijzing worden dat lijkt te getuigen van een ontwikkeld of zorgzaam geweten, maar onder de emotionele oppervlakte samengaat met verinnerlijkte agressie. Agressie gericht op sommige processen van het zelf. Er ontstaan schaduwkanten. Deze schaduwkant zien we niet (meer) en dan lopen we via zelfafwijzing de kans om onze eigen levensenergie (in de vorm van bijvoorbeeld agressie) op een ander te projecteren, die we vervolgens waarschijnlijk ook afwijzen. De agressie is niet zozeer ingelijfd en doorleefd in waarneming als wel via een omweg op een ander gericht. Er is dan een kans dat we niet hebben geleerd welke uitingsvormen onze eigen agressie allemaal kan hebben, we herkennen het niet in onze geconditioneerde manieren van menszijn.

Het kan ook zijn dat we bij afwijzing van onze eigen agressie niet leren (aanvoelen) hoe grenzen te stellen en communiceren. De ervaring van agressie in ons lijf kan communiceren dat er een grens overgegaan wordt. De vraag is of de bedding biedende groep een kind de ruimte biedt om de levensenergie en gepaard gaande perceptie van agressie te doorvoelen, uiten en belichamen vanuit eigenaarschap. Speelt de groep met het kind, haar uitdagend om zichzelf in al haar levensenergie te uiten, leren kennen en vormen onderwijl het haar met aanwezigheid en sensitiviteit begeleidt door een veelzijdige wereld?

Pas wanneer we het emotionele en existentiële landschap waarin het kind zich beweegt vrij én aanwezig (verbonden) exploreren, kan een kind uitproberen hoe het is om zichzelf te zijn. Wat we een 'zelf' noemen blijkt dan veelal veelzijdig en beweeglijk, relationeel en complex. Het blijkt méér beweeglijk dan de ideeën - gedachten - die we hier vaak over bezigen, die we hebben aangeleerd en die we vanuit verinnerlijking ook uitleven.

Binnen verbonden vrijheid kan blijken dat wie je dácht te zijn niet is wie je (aan het worden) bent. 'Zelf' wordt dan meer en meer een (soms heel handig) construct dat aanleiding geeft om te ontdekken welke limiterende overtuigingen aangeleerd zijn. En om daar misschien eens, binnen verbinding, tegenin te bewegen of juist ongeremd uiting aan te geven. Om zodoende 'het andere' of 'het onderdrukte' in jezelf te herkennen, je menszijn hiermee uit te proberen en verder expressie te leren geven aan wie je (aan het worden) bent. Wanneer we dit doen, creëren we een cultuur waarin diversiteit en verbondenheid elkaar verrijken en expanderen. We vertrekken vanuit verwevenheid als principe van leven en beleven vanuit deze belichaamde verbinding hoe het is om ‘onszelf’ te zijn.

Previous
Previous

Ontmoetingen met oneindigheid

Next
Next

Ben je een ‘dachter’?